-
1 overindulge
v. te veel toegeven, te veel verwennen; te inschikkelijk zijnoverindulge -
2 unsubmissiveness
n. het niet onderdanig zijn; het niet inschikkelijk zijn; ongehoorzaamheid -
3 noncompliance
n. oninschikkelijkheid[ - kəmplajjəns]1 het niet inschikkelijk zijn ⇒ weigering, het zich niet houden aan -
4 part
part [paar]〈v.〉1 deel ⇒ gedeelte, portie2 aandeel ⇒ bijdrage, percentage♦voorbeelden:1 avoir sa part de gâteau, avoir part au gâteau • meedelen in de winst, een graantje meepikkense tailler la part du lion • zich het leeuwendeel toe-eigenenil y a une part de vérité là-dedans • er zit iets waars inavoir part à • deelnemen inne pas donner sa part aux chiens • zich niet de kaas van het brood laten eten(faire) part à deux • eerlijk delen, samen delenfaire part de qc. à qn. • iemand iets mededelenfaire la part belle à qn. • iemand ruim bedelenfaire la part de • rekening houden metfaire la part des choses • inschikkelijk zijnfaire la part du feu • een deel opgeven, opofferen 〈 om de rest te behouden〉prendre part à, une part dans • deelnemen aanpour ma part • wat mij betreftpour une bonne, large part • grotendeelsFrançais à part entière • volwaardig Fransman3 autre part • ergens anders, eldersnulle part • nergensquelque part • ergensà part • apart, gescheidenà part ça • afgezien daarvan, voor de restà part moi • bij mezelfmis à part • afgezien van, behalveprendre à part • apart nemend' autre part • aan de andere kant, anderzijdsd' une part … d' autre part • aan de ene kant … aan de andere kant, enerzijds … anderzijdsde part en part • door en doorde part et d' autre • over en weer, van, aan weerskantende la part de • (uit naam) van, namens, in opdracht vanprendre en bonne, mauvaise part • goed, slecht vinden, opnemen————————part (de fondateur)f1) deel, portie2) aandeel, bijdrage3) kant, zijde -
5 faire la part des choses
faire la part des chosesDictionnaire français-néerlandais > faire la part des choses
-
6 complaisant
complaisant [kõplezzã]1 vriendelijk ⇒ welwillend, voorkomend, inschikkelijk2 〈 pejoratief〉(al te) inschikkelijk, toegevend, verdraagzaam♦voorbeelden:s'écouter d'une oreille complaisante • zichzelf graag horen praten -
7 nachgeben
nachgebenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:seinen Launen nachgeben • aan zijn grillen toegeven, zijn grillen volgennicht nachgeben • volhouden, geen krimp gevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naserveren, bedienen 〈 bij het eten〉♦voorbeelden: -
8 agreeable
-
9 doting
adj. overdreven liefhebbend en te inschikkelijk; aanbiddend; dement, seniel[ dooting]♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский